Sluitertijd bepaalt hoe lang het licht op de sensor van de camera valt. De sluitertijd is op de camera handmatig of automatisch in te stellen, de sluitertijd wordt mede bepaald door het diafragma, bij een kleiner diafragma hoort een langere sluitertijd. Is de sluitertijd te lang dan zal de foto overbelicht raken, is de tijd te kort dan is de foto onderbelicht. Net zoals het diafragma is ook de belichting instelbaar in stops waarbij elke stop tweemaal zoveel licht doorlaat. De meeste camera's hebben een vaste reeks sluitertijden. Een sluitertijd-reeks ziet er als volgt uit: 8, 4, 2, 1, 1/2, 1/4, 1/8, 1/15, 1/30, 1/60, 1/125, 1/250, 1/500, 1/1000 seconde of instelling "B" (bulb). De sluitertijd is één van de drie factoren waarmee de belichting van de foto bepaald wordt, maar is ook voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor de bewegingsonscherpte. De tijd dat de sluiter open staat, hoe lang de belichtingstijd is, is afhankelijk van de filmgevoeligheid (ISO). Om een bewegend onderwerp goed bevroren vast te leggen is een sluitertijd van 2x de brandpuntsafstand aan te raden, bij 100 mm is een sluitertijd van 1/200 seconde.